Nee, enthousiast over zijn nieuwe wijk is hij niet. Écht niet. Crooswijk heeft geen voorzieningen, het verkeer is er levensgevaarlijk en het OV is er bar slecht. ‘We zitten hier op een eiland, een achtergesteld gebied waar op een of andere manier niks is. Nou goed, een paar cafés, eens per maand een jazzconcert bij de speeltuinvereniging en de belofte dat er een supermarkt komt, en dat de Crooswijksestraat wordt opgeknapt. Maar ik ben wel tachtig hè? Ze mogen wel een beetje opschieten!’
Dichter en Rotterdammoloog Rien Vroegindeweij vertelt het zonder een spoortje bitterheid. Of: met een glimlach zelfs. De relativerende toon die de lezers van zijn gedichten en zijn beschouwingen van hem kennen verzint hij niet in zijn werkkamer, die komt uit hem, die is hij. Als eeuwige buitenstaander windt hij zich niet op, maar neemt hij de wereld met milde verwondering waar.
Op zijn achttiende kwam hij uit Middelharnis naar Rotterdam om naar de Academie voor Beeldende Kunsten te gaan. Al snel concludeerde hij dat hij aardig kon tekenen, maar dat er honderd jongens en meisjes rondliepen die beter waren dan hij en dat hij maar beter iets anders kon gaan doen. Tja. Maar wat dan?
‘Selfmade beroepsrotterdammer’
Hij koos niet voor een andere opleiding, maar rolde van het ene beroep in het andere baantje – om op een dag te ontdekken dat hij dichter en stadschroniqeur was. Bijna twintig jaar had hij een stadscolumn in Het Vrije Volk en hij publiceerde vele dichtbundels en boeken over de stad. Hij is een ‘selfmade beroepsrotterdammer’, zegt hij grappend. Al bleef hij ook altijd een dorpsjongen in de grote stad, op zoek naar de kunst en cultuur die het leven sjeu geven.
Na zo’n vijftig jaar in en rond het centrum te hebben gewoond, waar hij tussen de schilders en de collega-dichters in zijn element was, belandden Vroegindeweij en zijn vrouw enkele jaren geleden in Crooswijk. Tegen wil en dank? ‘Niks hoor, de wijk is achtergesteld, maar we hebben hier een schitterende, lichte woning aangeboden gekregen. Na het tochtige huis waar we in zaten is dit een genot.’ Hij wijst naar het woonblok aan de overkant van de straat, met een trespa gevel die ooit wit moet zijn geweest. Grijnzend: ‘Als je er door je ogenharen naar kijkt, is het net Soestdijk toch? Eindelijk wonen we op stand.’
Zijn eigen woongeschiedenis illustreert de ontwikkeling die de stad doormaakte in de decennia dat hij er woonde, en die hij met collega-Rotterdammoloog Jan Oudenaarden beschreef in de volumineuze koffietafelklassieker Rotterdam. Van de onbewoonbaar verklaarde woningen waar hij in zijn jonge jaren voor een habbekrats woonde naar het comfortabele nieuwbouwappartement waar hij nu zijn gedichten en zijn beschouwingen schrijft: Rotterdam heeft in zijn leven een gedaantewisseling doorgemaakt.
Bij de verontwaardiging die hij hoort over de wijkvernieuwing, óók die in Crooswijk, trekt hij een relativerende wenkbrauw op. ‘Ik weet het niet. De stad stond vol bouwvallen, Crooswijk ook, en het is goed voor een wijk als ‘ie gemengd raakt. Ik vind dat de gemeente het wel goed doet, hoor. Er worden fouten gemaakt, tuurlijk. Je moet goed voor de mensen zorgen. Maar zeggen dat een wijk niet mag veranderen? Kom op, da’s nostalgie, da’s sentiment. En soms ook ressentiment, denk ik eerlijk gezegd. Die permanente metamorfose hoort bij de stad.’
Vroegindeweij was erbij toen Jules Deelder in de jaren zestig poëtische citymarketing voor Rotterdam begon te bedrijven. ‘Je kunt het je niet voorstellen, maar de stad was helemaal niks toen. De Coolsingel was een vlakte, de eerste metrolijn werd net aangelegd. We vermaakten ons wel, daar niet van, maar het was niks. En Jules begon te roepen dat Rotterdam fantastisch was. Dat is zó belangrijk geweest, hoe hij de stad definieerde.’
Eenzame overledenen
Wat zijn goeie vriend Jules in het groot deed, met zijn grote mond, deed Vroegindeweij op zijn eigen, relativerende, bescheidener manier ook. En dat doet hij nog steeds. Er is een nieuwe dichtbundel in voorbereiding, zijn dertiende, er zit een nieuw boek met beschouwingen aan te komen en hij zet zich in voor de mede door hem opgerichte Stichting Eenzame Uitvaart Rotterdam, een dichterscollectief dat gedichten schrijft en voordraagt voor overledenen zonder nabestaanden. Een kwestie van beschaving, meent hij, dat geen mens zomaar in stilte onder de grond wordt gestopt.
Het zijn de kunsten die het leven kleur en betekenis geven. De kleur die Crooswijk wat hem betreft nog wel wat meer op de wangen mag krijgen. Een idee waar hij de laatste tijd mee rondloopt: zorgen dat de Linker Rottekade wordt opgesierd met een gedicht. Een verre voorganger van hem, Dirk Smits – naar wie een straat in Oud Crooswijk werd vernoemd – schreef in de achttiende eeuw een lang lofdicht op de Rotte. ‘Ziet hoe teêr zij Crooswyk kuscht’, luidt een van de verzen. Wat Vroegindeweij betreft een prachtige regel voor een gevel- of een kadesteen. Omdat je pas écht ziet hoe bijzonder de dingen zijn als je erbij stilstaat en er de juiste woorden voor vindt.